Mattheüs 14: ‘want de wind was tegen’

 

 

Thema: Alleen in het schip, in de storm

Vraag: Waar is God, waar is de Here Jezus? Verschijnt, komt Hij?

 

Als u op de dijk staat en kijkt naar de pleziervaart op bijvoorbeeld de Oosterschelde dan is wel duidelijk dat de wind onmisbaar is voor veel activiteiten. Denk u aan surfen, zeilen. We hebben de wind ook nodig om te vliegen, zoals zweefvliegen en hanggliding (dat is vliegen zonder motor, terwijl je aan zo’n groot zeil hangt). Dat roept allemaal mooie beelden op. We ontspannen ons en recreëren bij een gunstige wind. De wind staat aan onze kant. In Psalm 104 wordt van God gezegd dat Hij wandelt op de vleugels van de wind. In de berijming staat: ‘op vleugels van de wind schrijdt Hij verheven’. Het ziet er ontspannen uit, idyllisch, geen vuiltje of wolkje aan de lucht.

 

Maar de wind heeft ook een andere kant. Wind is in de natuur een machtige kracht. Een storm roept bij ons vaak beelden op van verwoesting. Je krijgt een gevoel van hopeloosheid en verschrikking als je denkt aan gevaren van een storm. In de omgeving van de grote oceanen komen vooral rond de evenaar tornado’s voor, wervelwinden ook. Ze hebben een verwoestende kracht. Maar ook dicht bij ons zijn stormen bekend. Denk aan de Watersnoodramp 1953. Zulks beelden komen ook in de Bijbel voor. Angstaanjagend soms.

 

De wind heeft dus twee kanten. Lieflijk, maar ook vernietigend. In Hand.27 liggen die wel erg dicht bij elkaar. Er staat een verhaal van Paulus op zendingsreis. Paulus waarschuwt de schipper van de boot waarmee hij vaart. Paulus voorzag ongerief en averij. Maar, de schipper luistert niet. Er staat dan dat er een zachte zuidenwind opstak, ze lichtten het anker. Het zag er goed uit. Lieflijk. Waarom zou de schipper naar Paulus luisteren.

Maar in het volgende vers blijkt de stormwind al neer te slaan. Een schipbreuk is het gevolg. Met noodweer. Vernietigend. Paulus en de bemanning zwalken 14 dagen rond in de Adriatische zee. Door een wonder komen ze allemaal behouden aan land.

Zo heeft de wind heeft twee kanten: ontspanning en verwoesting.

 

Nu het verhaal van Jezus die op het meer loopt. Aan dit verhaal gaat de wonderbare spijziging vooraf –dat is de vorige perikoop-. Aan het begin van dat verhaal staat: Jezus trok zich terug naar een eenzame plaats. Alleen. Hij was speciaal naar dit gebied gekomen voor een retraite. Het begint er mee dat Jezus wordt aangeklampt door de schare. De mensen hadden geen eten. Jezus werd met ontferming bewogen. Dan volgt de wonderbare spijziging. Natuurlijk: de mensen waren bijzonder onder de indruk. Geen wonder dat ze bij Jezus wilden blijven. De wonderdoener. Zodoende had Jezus geen rust. En nu het begin van het gelezen verhaal. Jezus dwingt de discipelen alvast vooruit te varen naar de overkant. Jezus zendt dan de schare weg. Dan zoekt Hij de eenzaamheid op om te bidden. Eindelijk rust. Bij het vallen van de avond is Hij alleen. Dat is de eerste nachtwake, van 6 tot 9 uur ’s avonds. Jezus koos voor een nacht van gebed.

 

Dan de discipelen. Zij discipelen waren met het schip al een heel eind op weg. Vele stadiën, dat is veel keer maal 192 meter. De discipelen hadden het moeilijk. De golven teisterden het schip. Noodweer, watersnood. Het schip was midden op zee. Er was afstand, vele stadiën. De discipelen hadden het wonder van de broden net meegemaakt, vrede gesmaakt, het was zo liefelijk in het groene gras. Zo idyllisch. Nu, in het holst van de nacht tobben ze zich af. Waar is Jezus nu? Maar Jezus: hij koos voor een nacht van gebed.

 

Onze tekst is: de wind was tegen. De boot was prooi van de wind. Maar, de discipelen hadden en wij hebben toch ’s Vaders Zoon aan boord? Dat zing je toch? Scheepken onder Jezus hoede? Met de kruisvlag hoog in top. Neemt als arke der verlossing, allen die in nood zijn op. Al staat de zee ook hol en hoog. En zweept de storm ons voort. Wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord. En veilig strand voor oog. Maar Jezus is er niet bij. Bij het vallen van de avond was Hij alleen. Jezus laat de discipelen alleen. Dat was een bewuste keus voor een retraite. Rust, weg van de claims en aanspraken van de schare van mensen.

 

Zo is Jezus op de berg om te bidden. Op hetzelfde moment zwalken de discipelen rond op het water, alleen. In de nacht, gescheiden van hun Heer, zonder gids, zonder kompas. Een veilig land voor oog? Vergeet het maar! Verwijdering!

 

In het holst van de nacht van de wereldgeschiedenis, in de hachelijke momenten en spannende situaties van je bestaan. Je ziet geen hand voor ogen. Die ervaring dat de Here Jezus ver weg is. Wie heeft dat niet? Stormen van teleurstelling, problemen, ziekte, verdriet. Ze brengen je volledig uit koers. Waar is God nu? Waarom laat hij dat toe? De wind was tegen, de golven teisterden het schip. Jezus was alleen. Er is afstand. Je voelt het zo vaak, geestelijk en lichamelijk. Het wordt des te schrijnender en pijnlijker als jet het vergelijkt met vroeger. Toen had je momenten dat je a.h.w. bij de wonderbare spijziging mocht aanzitten, dat je het voelde: God is bij mij. Het kon niet meer stuk. Wat had ik toen indrukken van de Here Jezus. Maar nu: de wind is tegen.

 

Is Jezus er dan niet? Is ’s Vaders Zoon niet aan boord? Waar is Jezus nu? Wat doet Jezus nu? In die spannende momenten bidt Jezus voor de discipelen, ook voor u en jou. Als de wind tegen is. Stormen over ons leven razen. Jezus is er en bidt dat ons geloof niet ophoudt.

Op dat moment ervaren we: Jezus komt niet! Dat was ook de ervaring van de discipelen.

Maar toch: Jezus zoekt de mensen op. Hij is in gebed. Op het moment waarop de golven over het schip razen, op dat moment is er geen ontmoeting, maar wel contact, misschien zonder dat je het zelf ervaart! Want, op dat moment, dan bidt Hij voor je. Voor jou, kleingelovige! Zo hebben wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord. Want Hij bidt en pleit voor ons. In het holst van de nacht. In de meest hachelijke en spannende momenten van je leven. In wachtkamers van ziekenhuizen, dokters, specialisten. Achter die deuren is pijn, angst spanning. Voor de loketten van gevangenissen, verpleeginrichtingen. Achter deuren van huizen waar mensen zonder hun geliefde verder moeten. Achter die deuren mogen we het geloven : Wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord!

 

Het grootste wonder van het verhaal lijkt mij niet te zijn dat Jezus over water loopt. Het grootste wonder is dat Jezus in de moeilijkste momenten bij je is.

Hij lijkt ver weg. Alleen. Maar dan is Hij actief. Hij bidt en pleit. Je kunt de ontmoeting niet echt voelen en beleven, maar Jezus maakt wel contact.

De wind heeft twee kanten: verwoestend, watersnood. Maar ook de andere kant: de rust van het alleen zijn, van het bidden, het zoeken van het aangezicht van God. De rust van de berg. Het moeilijke in ons leven is dat we deze twee kanten zelden tegelijk zien. Als het in ons leven stormt is het zo moeilijk om een Here Jezus te zien die voor ons bidt en pleit. En toch is Hij er.

 

Maar, Gemeente, nu wat concreter, hoe werkt dat nu in de praktijk van het leven. Je was jong. Zat op de zondagschool of op de CJV. En je zong: Scheepken onder Jezus hoede. Wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord! Je denkt: maar Hij is er echt hoor! Je krijgt verkering en trouwt. Je begint een christelijk huwelijk. Je denkt: Hij is aan boord! Er is nog geen tegenwind. Je krijgt kinderen. Als die klein zijn denk je: wij hebben veilig strand voor oog!

Maar dan, je kinderen gaan een bepaalde weg, je kind overlijdt. Ziekte, zorg. Je denkt: Jezus is niet meer aan boord! ’t Gaat fout! Maar je wordt ouder. De zorgen niet minder. Verdriet temeer. Toch zeggen veel oudere mensen uit ondervinding: maar toen en daar: Jezus was aan boord! En die mensen begrijpen beter wat ze vroeger zongen: -in de oude berijming-: Zo ik niet had geloofd dat in dit leven, mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou. Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en trouw. Maar… ik ben niet vergaan! Op een spannend en moeilijk moment: ik zag Hem niet, ik voelde Hem niet; ik kon het eigenlijk niet geloven! Ik ben niet vergaan, want hij bad voor mij! Dan zie je die twee kanten samenkomen: verwoestend aan de ene kant, maar ook de kant van de rust, de kant van het bidden.

 

Of, je bent niet oud, maar je bent jong, je staat middenin het leven! Die boodschap van een biddende Heiland, ja ik weet het niet. Het gaat mij voor de wind en ik heb geen tegenwind. En.. wat mijn geloof aangaat: Ik heb Jezus nog wel aan boord, ik voel het gewoon, waarom ben je zo somber in je preek? Als je dat in het geloof mag ervaren als je jong bent is dat zeker mooi. Hou dat vast!

 

Maar, als je dan toch eens wegzakt? Als Jezus ècht niet verschijnt? Vraag eens aan ouderen van wie je weet dat die hun leven lang naar kerk gaan en hun geloof hebben beleden in deze kerk. Weet, ook als het nu voor de wind gaat: De troost mag zijn dat God mij niet laat verdrinken als het tegenzit. Want….

 

In de vierde nachtwake. Dat is nota bene tussen 3 en 6 uur ’s morgens. Dan komt de Here Jezus tot de discipelen. De discipelen hadden dus al een tijd lang, zeker al 6 uur, strijd geleverd tegen de elementen. En hoe komt Jezus tot hen: wandelend over het meer. De discipelen denken aan een spook. In het holst van de nacht.. De discipelen voelen zich in de steek gelaten.

Maar Jezus verliest hen niet uit het oog. Midden in de stormen van de wereldgeschiedenis en uw levensverhaal, midden op de golven die over ons leven slaan, staat Jezus daar toch. Hij spreekt ons aan. Hij zegt: houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd.

 

Als de Here Jezus zegt: kom, dan mogen wij komen. In de storm spreekt God dat woord tot ons. Kom bij mij. Wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord. Maar ook als we dat woord ‘Kom’ nog niet horen –en dat was het moment van de preek, daarop zouden we ons concentreren- dan toch mogen we geloven dat wij een biddende Heiland hebben. God vraagt: “Waarom ging je nu toch weer twijfelen mijn kind? Dat was toch helemaal niet nodig? De reddende hand, beter de gevouwen handen van de Grote Hogepriester, van de Here Jezus die waren er toch?

 

God zegt, hier is mijn Zoon, de Hogepriester, zijn handen zijn gevouwen. De Hogepriester. God zegt dat ook als ons schip geteisterd wordt, als we die hand nog niet voelen, nog niet zien en het –als kleingelovigen- nauwelijks kunnen geloven. Want dat voelen, is misleidend. De Spreukendichter zegt: vertrouw niet op je hart. Sterker nog: je bent een zot als je op je hart vertrouwt. Nee, het is heel anders. Het is een geloofshouding. Het is een Amen. Amen: het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord dan ik dat in mijn hart voel. Amen is een Hebreeuws woord. Het betekent: vast, waarachtig, gewis. Met dat Amen op ons gebed, hoe onzeker, hoe stamelend ook, met dat Amen leggen we het in Gods hand. God legt het vast. God houdt woord. Hij geeft de wens van allen die Hem vrezen, Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Dit Amen geeft U eer, Dit Amen vraagt niet meer

Zou God mijn bee gedenken? Dit amen stelt gewis

Dat Hij die de Amen is, Zijn waarheid nooit zal krenken.

 

Maar, we concentreerden we ons op dat ene moment. We zien helemaal niet dat God ons gebed verhoort, het is reddeloos, we kunnen niet meer bidden, omdat we er niets van zien en niets van geloven. De reddende hand van Jezus is niet bij ons, zoals bij Petrus. We kunnen die hand niet grijpen. We zijn in de storm. Maar voor ons zijn in de hemel wel handen gevouwen. De handen van de Hogepriester. Dat zijn de twee kanten: de rust en de zekerheid van het AMEN , het vertrouwen dat God de goede uitkomst geeft en aan de andere kant: de verwoestende kracht van de golven, van de omstandigheden. Dan geloven is niet gemakkelijk. Zeker niet als alles je ontvalt, als je moet wachten. Maar in dat wachten is de Voorbidder voor u bezig. Het geheim van gebedsverhoring is niet de uitkomst, maar het geloof. Het geheim is het geloof.

 

Charles Wesley, een bekende engelse prediker, zat eens voor het open raam. Opeens begon het geweldig te stormen. Een klein angstig vogeltje, voortgedreven door de storm, vloog naar binnen en kroop onder de jas van Wesley. Toen dichtte hij:

Jezus die mijn ziel bemint, ’s levens stormen loeien, Heer, O beveilig mij uw kind, leg mij aan uw boezem neer. En wij zingen:

Moet ik lang zijn hulp verbeiden, zijne liefde blijft mij leiden

Door een nacht hoe zwart, hoe dicht,

Voert Hij mij in ’t eeuwig licht.

 

In Openbaring horen we het Amen van de hemelse lofzang. Rondom de troon wordt God aanbeden met de woorden: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging en de eer, en de kracht en de sterkte, zij onze God tot in alle eeuwigheid.

 

Amen.