Lucas 24:18: Zijt gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen geschied is?  

 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

 

Hebt u ook wel eens van die gedachten? Jarenlang zit je in de kerk, je bent samen, met je man of vrouw, een christelijk huwelijk begonnen, de kinderen mochten opgroeien in een christelijk gezin. Maar, langzamerhand sluipt er iets in van afstand tussen u en de HERE God. Het zegt niet meer zo veel. Geloofscommunicatie? Ach, ik praat weinig over mijn geloof, mijn verdriet. Ik zit wel in de kerk, maar ik kan het wel uitschreeuwen. Ik kan niemand bereiken. Er is wel stille omgang met God. Maar, het contact met de kerkleden, waar je toch een gemeenschap mee vormt, is zo koel, zo zakelijk, afstandelijk ook. Ik trek me een beetje terug. Langzamerhand sluit je je af van je kerkelijke gemeenschap. Weg van de gemeente, van Jeruzalem vandaan. Dan het idee: ik moet het thuis uitvechten, alleen. Ik krijg ook zo weinig bezoek. Maar, nu de vraag. Is de HERE Jezus voor u, voor jou, in die omstandigheden de vreemdeling die helemaal niet weet wat er met je gebeurt? Laat Hij ons ook in de steek? De Emmaüsgangers hadden dat idee wel. Het was er niet uit te krijgen, weg van Jeruzalem. Alleen. De Emmaüsgangers behoorden tot de brede kring van de discipelen van Jezus. Ze vierden het Pascha in Jeruzalem. Maar, juist op de dag van de opstanding, gaan ze naar huis. Terneergeslagen: het zit er op. Het is over en uit; voorbij. Wanneer deze reizigers naar huis gaan, is het nog dag, maar hun hart is donker. Het is al Pasen geworden, maar de beide metgezellen wandelen zonder paaslicht. Er staat: hun ogen waren bevangen, lett. ‘werden in de ban gehouden’. De Hoog-Heilige God heeft hierin de hand.

En dan, herkent u dat, wat de Emmaüsgangers zeggen tegen de Here Jezus? ‘Zijt gij de enige vreemdeling.’ Bent u een vreemdeling in ons leven? Moeten wij U vertellen wat er in ons leven is gebeurd? Bent U wel met mijn leven bekend? Bent u vreemdeling voor mij?
Een vreemdeling in ons leven: dat betekent dat U er niet was, toen het zo heftig was. Toen mijn man overleed, mijn man die mijn steunpilaar was. Waarom moest hij overlijden? U wist toch, dat ik hem nodig had? Bent u zo’n vreemdeling, dat U dat ook nog niet weet? Wat weet U wel van mij, Here Jezus? Moet ik U alles uitleggen? En waarom heb ik U niet gezien, in die periode erna, toen het moeilijk werd. Toen ik echt ervoer dat ik alleen was, dat mensen het gewoon vonden dat ik alleen was. Here, ik begrijp Uw wegen niet. Waarom moet het zo stil zijn van Uw kant. Waar bent U? Ja, zo sluipt het in je leven, zelfs na Pasen. Christus, de vreemdeling in ons leven.  Ja, we zitten toch in de kerk, maar dat is dan ook het enige. Het is dor. De kerk, een levend lichaam? Is men daar elkaar tot hand en voet? Ik merk er niets of weinig van. Zeg eens, bent u, ben jij eigenlijk niet teleurgesteld in God?

Misschien staat u wel op het punt om te breken met de kerk, omdat u zo teleurgesteld bent in God. Misschien hebt u mensen in uw nabije omgeving, die hierdoor het geloof vaarwel hebben gezegd. Vreemdeling: Weet Gij niet wat er is gebeurd in Jeruzalem. Is het een bitter verwijt? Een verwonderde vraag? Waarom weet U het niet?  Soms kun je het gevoel hebben dat je al veel hebt moeten inleveren en dat de Here nog meer vroeg. Dat het net lijkt, of dat ook niet gegund wordt: niet alleen een man overleden, maar ook nog een kind dat ziek wordt. Een kind dat sterft. Of, verlangen naar een kind, maar maand op maand teleurgesteld worden. Die ene speciale dag, die je moeder niet mee mocht maken.

Of je denkt: wat heb ik verkeerd gedaan? Waarom is God tegen mij? Heb ik niet genoeg geloofd? Heb ik niet genoeg gebeden? Heb ik te weinig vertrouwen gehad in God? 

En dan die vraag: het feit dat God goed is, waarom gebeuren er dan van die dingen. Als God goed is, waarom moet mij dat dan overkomen? Juist het feit dat God goed is, dat wij geloven dat Hij voor mensen zorgt, dat kan wel eens voor moeilijkheden in het geloof zorgen. Dat past toch niet bij een goede God, dat dan een dierbare overlijdt waaraan wij zoveel steun hebben? Dat er zoveel ellende is in de wereld zo veel leed dat mij ook persoonlijk raakt? Is God dan wel goed?
De Emmaüsgangers gaan op weg naar huis. Het opvallende vind ik dat de Emmaüsgangers naar huis gaan op het moment dat het verhaal van de opstanding bekend wordt. Zij zijn niet naar huis gegaan op de dag van de kruisiging. Zij zijn toen nog in Jeruzalem gebleven. Maar nu die vrouwen komen met die verhalen. Nu zij vertellen dat Jezus is opgestaan. Nu gaan zij naar huis. Het bericht van die vrouwen over de opstanding doet hen besluiten om naar Emmaüs te gaan. Het wordt hen te veel. Te veel van het goede. Dat maak ik niet meer mee! Tè fantastisch voor woorden. Gekruisigd, gestorven, begraven. Dat is toch het einde? Opstanding? De vrouwen zeiden dat Hij leeft! Maar, wat is er van te zien dan? Wat is er veranderd? Zegt u het maar in uw leven, na Pasen. Wat is er veranderd bij uw mede-broeders en zusters? Zoals ook het verhaal van de opstanding voor vragen kan stellen: waarom is de wereld nog het zelfde? Waarom merken wij niets van Gods overwinning? Waarom moeten wij nog aan het graf staan? Waarom kan de duisternis mensen nog in hun macht krijgen? Waarom kan het bestaan onder je weg zakken in een depressie of psychose.

Ja, dan die vraag, een vraag vanuit je hart, gericht tot de troon van alle genade: Here, mijn God, Zijt Gij een vreemdeling, dat Gij niet weet welke dingen er gebeuren? Vreemdeling toch, de vrouwen zeggen dat Hij leeft! Ik kan er niet meer bij! Ik word er zo cynisch van. Misschien merkt u dat bij uzelf ook wel of bij mensen uit uw nabije omgeving, dat mensen afhaken, niet meer naar de kerk gaan, omdat zij teleurgesteld geraakt zijn in de Here. Als Hij zo is, dan hoeft het niet meer. In plaats van dat de opstanding vreugde in hun leven brengt, gaan zij terug naar huis. Breken zij met de gemeente. Over en uit.  Weg! In elk geval weg uit het kerkelijke Jeruzalem. Zo zit u in een crisis. Maar toch!

Want, wat zien we: Jezus zoekt deze mensen op. Misschien hadden de discipelen niet eens gemerkt dat de Emmaüsgangers naar huis waren gegaan. Het valt niet zo vaak op als mensen van de gemeente afhaken, omdat ze het niet meer geloven. Vaak gaat het eerst innerlijk dat je cynisch wordt over wat er wordt verteld. Dat je het niet meer kunt geloven. Ja, wat doen wij er aan? Maar, Jezus gaat deze afhakers, deze kerkverlaters achterna. Hij loopt hen achterna. Hij hoort hen druk discussiëren. Al van ver kan Hij hun stemmen horen. Het bericht over de opstanding heeft hun leven geraakt. Op zijn kop gezet. In verwarring gebracht. Wat moeten zij er van denken – de opstanding van Jezus? Bakerpraatjes, die aan de werkelijkheid voorbij gaan? Sprookjes, die het verdriet onder tafel moffelen? ‘Dood berooft ons van perspectief en droefheid (ver)hindert het uitzicht. De loop van het leven is verdonkerd.’ Het doel is uit hun leven verdwenen. Er is geen zin meer in het leven. En dan geloven in de opstanding? Als we dat niet kunnen geloven, wie zoekt wie dan op? Zijn we druk met ons eigen Jeruzalem, onze eigen zaken, onze eigen eer, onze eigen prioriteiten? Vertellen we veel over ons zelf?

En nu: de Emmaüsgangers worden door de Here Jezus aangesproken en ze stoppen. Ze staan stil – uit verwondering. De Emmaüsgangers worden uit hun verdriet gehaald. Veel later zou dat de weg naar het geloof blijken te zijn. Het begint ermee, dat zij aangesproken worden door Jezus, de gekruisigde en opgestane. Ook al weten zij niet wie het is. Zo kan het ook in ons leven gebeuren, dat wij door de Here Jezus worden aangesproken. Zonder dat wij weten, dat Hij het is: ‘Wat houdt u bezig? Waar piekert u over? Waarom bent u verdrietig? Waarom staat uw gezicht somber?’ Ze worden aangesproken en ze staan stil. Gaan ze terug naar Jeruzalem of gaan ze door naar Emmaüs? Keren ze terug of haken ze definitief af? 

De Emmaüsgangers uiten nu uitdrukkelijk een klacht. Ze willen het eigenlijk niet uitleggen. Eerder impliciet: u weet wel… Wij hoeven het toch niet te vertellen? Maar Jezus vraagt naar de bekende weg. Wat is er dan gebeurd? Soms is de pijn zo diep, de teleurstelling zo groot dat je onbegrepen bent. Je kunt beter zwijgen, om je niet belachelijk te maken. Als je de brandende stilte moet doorbreken, ach laat ik maar zwijgen. Als ik wat zeg word mij verbaal vlijmscherp de mond gesnoerd. Maar de Here Jezus dwingt deze leerlingen om te vertellen wat er gebeurd is. Zij mòèten zich duidelijk uitspreken. Daardoor dwingt Jezus om te spreken. Ze moeten vertellen. ‘Vertel maar wat er is gebeurd’. De Emmaüsgangers worden gedwongen om het te vertellen. Dat is ook heilzaam. Want zo laat de Here Jezus hen vertellen wat hun klacht is. Hun vertwijfeling over God. Hun teleurstelling in Jezus.

Ze dachten dat Hij met een geweldige kracht zou opereren. En de Here Jezus laat hen uitspreken. Hij valt hen niet in de rede. Hij onderbreekt hen niet. Bijvoorbeeld door zich te verdedigen.

Of door te zeggen: ‘Ik weet wat jullie mankeert.’ Hij laat hen eerst uitpraten. Zo laat de Here Jezus ook ons uitpraten, wat ons dwars zit. In het stompzinnige gekakel van onze tijd is er maar Één die je niet in de rede valt als je voor Hem je hart uitstort. Dat is Jezus! Hij dwingt de Emmaüsgangers om tot Hem te spreken – ook al weten zij het niet. Ze spraken over Jezus, maar nu tot Jezus. Kijk, da’s de diepe nood van onze tijd, in kerk en gemeenten. Praten over Jezus, maar het blijft praten zonder Jezus. Maar, als je met Jezus spreekt, wordt zonder dat je het weet het gesprek een gebed. Ze praten tot Jezus. En in dat gebed vertellen ze hun klacht, hun teleurstelling. Jezus – de Opgestane – geeft de Emmaüsgangers de gelegenheid om hun verdriet / moeiten te vertellen. Hij start bij wat hen bezig houdt. En, het zit heel diep. Ik denk aan die oude woorden van psalm 39: Ik was verstomd, ik sprak van ’t goede niet, maar dit verzwaarde mijne smart. Mij geest werd heet in ’t binnenste door verdriet, een vuur ontstak mijn peinzend hart. Ja, dat is vaak de ervaring van een kind van God. En toch: Hoor mijn gebed, mijn bang geroep, o Heer, daar ‘k schreiend U mijn leed vertoon. Ja, spreek je maar uit. En dan..

Dan kan het zijn, dat Jezus ongemerkt in ons leven komt. Jazeker, Christus kan als onbekende in ons leven aanwezig zijn. Zonder dat wij het weten. Dat Hij met ons meeloopt. Juist als wij het moeilijk hebben. En dat vind ik het mooie aan dit verhaal: terwijl zij denken dat Jezus ver weg is, dat zij naar huis gaan, dan loopt Jezus naast hen. Zo, daagt Hij hen uit om hun teleurstelling en verdriet te verwoorden. Zou dat voor ons ook niet gelden? Dat juist op die momenten dat wij het moeilijk hebben, dat Hij naast ons loopt.

Dat in de diepste crisis, als God zo ver weg lijkt, Hij dan juist aanwezig is. Ook al zien wij het nog niet – hun ogen werden bevangen. Zij mochten nog niet zien dat Jezus het was.

Kan het ook niet zo zijn, dat de Here Jezus wel in ons leven aanwezig is, maar dan verborgen? Dat juist op het moment dat wij onze klacht uiten: Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten dat Hij dan juist naast ons loopt. Om van ons te horen wat er mis is met ons. Maar je ontdekt niet zomaar dat de Here Jezus naast je loopt, toch? Inderdaad, dat is geen makkelijke weg. Je moet ook veel stenen op die weg wegrollen! Dat is mogelijk door de Bijbel te lezen, te bidden en te blijven bidden. Zo komt de Heilige Geest in je hart komt. De Geest legt dan de Bijbel uit.
Christus’ aanwezigheid is te vergelijken met een schat in de akker. De schat ligt in de akker. Soms moet je lang graven, tot je op die schat stuit. Je moet wel graven – op zoek gaan. En soms – onverwachts stuit je op die schat.

Dan komt het antwoord op het de waarom-vraag. Dat antwoord is van groot belang voor ons, want hoe zien wij Jezus? De Emmaüsgangers zagen niet dat het Jezus was. Zo kan het ook bij ons gebeuren, dat de aanwezigheid van de Here Jezus verborgen wordt gehouden voor ons. Dat onze ogen worden bevangen. Dat de Here allang met ons bezig is – en wij met Hem – met Hem worstelen zonder dat wij het doorhebben. De Emmaüsgangers moesten leren, dat de Christus moest lijden. De Here Jezus was inderdaad een vreemdeling. Eerst moest Hij de Bijbel pakken en die uitleggen. Er moet eerst het een en ander worden uitgesproken en gecorrigeerd. Weet u, de Emmaüsgangers geloofden de vrouwen niet die zeiden dat Jezus leeft!

Kan het ook niet in ons leven zijn, dat onze ogen bevangen zijn? Dat de Here Jezus een weg met ons gaat? Waarom moest mijn man overlijden? Waarom die weg? Kan het niet zo zijn – ik probeer voorzichtig – u moet het zelf uitvechten met de Here, kan het niet zo zijn, dat u te veel leunde op uw man? Dat u te veel aan het aardse vast zat? Wel geloven wilde, maar dan op uw eigen manier? Misschien, op zoek naar een aaibare, een lieve God, naar spectakel? De reis moet naar Jeruzalem, terug naar Jeruzalem! Onmiddellijk stonden de Emmaüsgangers op en keerden terug naar Jeruzalem! En dan straks: naar het hemels Jeruzalem. En misschien dat de Here die gebeurtenissen in uw leven wilde gebruiken om dat te laten zien. Als het hemels Jeruzalem, de stad van God het eindpunt is, dan kan de Here voor ons gevoel wel hard ingrijpen. Want, we moeten wel klaar zijn voor die stad. En aan het verblijf in die stad, gaat wel iets vooraf. Dat is het eindoordeel!
Jezus wees de Emmaüsgangers weer de weg naar Jeruzalem. Verloren zonen komen thuis. Het is de weg die de Here Jezus aanwijst. Het is ook de weg, die de Here Jezus is voorgegaan. Hij was naar Jeruzalem gegaan – aan het kruis. Om ons naar het hemels Jeruzalem te brengen. Dat is de troost die ons mag bijblijven. Op die reis naar de stad van God.  

Het ontmoeten van Jezus kan een lange weg zijn – een weg naar Emmaüs. Een weg van veel wikken en wegen, discussiëren en argumenten. Een weg van luisteren en verlangen. In het geval van de Emmaüsgangers werd hun nood gelenigd. Het verhaal van de opstanding, dat als een ploeg over hun ziel sneed, bleek toch waar te zijn. Het kan voor ons lang duren voor wij antwoord hebben, waarom ons iets overkomt. Voor wij weten, waarom het zo moest gaan. En misschien krijgen wij geen antwoord. Maar al die tijd loopt Jezus naast ons. Hoe wij ons ook verlaten voelen door God.

Zelfs als ons leven een hel wordt, Hij is geen vreemde in ons leven. Hij wijst ons de weg naar Jeruzalem, de weg die Hij zelf heeft geleerd.

Misschien hebt u wel eens het gevoel dat de Here u straft omdat u te weinig met de dingen van Hem bezig bent. Ook dan wijst Hij u de weg, dan komt Hij u ophalen en zegt: ‘Je was ver bij Mij vandaan. Maar daarom ben ik gekomen. Om je in te halen en je op te halen. En naar de Vader te brengen. Zeg niet: ‘Ik ben het niet waard…’ Ik ben gekomen voor jou – gestorven voor jou – juist voor u! Ik loop met jou mee naar Emmaüs. Om jou de weg te wijzen naar Mijn Vader.’ Mijn kind, we zijn er nog niet. Ik verwacht veel van je, een intens gebedsleven, elke dag, vertel alles aan Mij. Graaf elke dag naar de schat in de akker. Dan ben ik geen vreemdeling meer voor je, maar Ik ben bij je. Ach, verwacht misschien maar niet alles van dit leven. Ik ga je voor naar Jeruzalem. Ga je mee? Ik wil je ook voorgaan naar het nieuwe Jeruzalem.

De Emmaüsgangers keerden terug naar Jeruzalem. Lett. Staat er: ze stonden op vanwege een dringende reden, er was dus haast bij! ‘Terzelfder tijd’, op het zelfde moment dus. Ze vonden de elf apostelen. Die zeiden: de Heer is waarachtig opgestaan! Dan ben je blij dat je toch weer in de kerk komt. Want elke zondag is de kerk een stukje Sion, een klein Jeruzalem. Elke zondag is het nu Pasen. Ook in Oosterland. Elke zondag mag uw hart branden als de Schrift wordt geopend. Daarom hoor je hier thuis. Sta op, er is geen tijd te verliezen om op te staan, om te zitten onder de lichtkring van het Woord van God. En vooral, gemeente, want dat vond ik aangrijpend in vers 16, te bidden dat de Hoog-Heilige God de bedekking van onze ogen wegneemt.

Amen