DE MOEDER

Hij sprak en zeide

In ‘t zaâl zich wendend:

Vaarwel, o moeder,

Nooit keer ik weer…

En door de lanen

Zag zij hem gaan en

Sprak geen vervloeking maar weende zeer.

 

Sprak geen vervloeking…

Doch, bijna blijde,

Beval de maagden:

Laat immermeer

De zetels staan en

De lampen aan en

De poort geopend, de slotbrug neer.

 

En toen, na jaren,

Melaats, een zwerver

Ter poorte klaagde:

Uw zoon keert weer…

Zag zij hem aan en

Vond gene tranen,

Voor zoveel vreugde geen tranen meer.

 

Geerten Gossaert