1 Petrus 1 vers 2b-4

 

1 Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië,

2 uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, door de heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus: moge genade en vrede voor u vermeerderd worden.

3 Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden,

4 tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis,die in de hemelen bewaard wordt voor u.

 

Thema: de hoop van de christen na Pasen

Wij hebben een levende hoop!

Tot deze hoop zijn wij uit God wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus uit de doden;

Het is God en de Vader van onze Here Jezus Christus, Die ons tot deze hoop heeft wedergeboren;

Dit heeft Hij gedaan naar zijn grote barmhartigheid;

Zoals wij door Hem wedergeboren zijn, zo zullen wij als zijn kinderen ook dat verkrijgen waartoe wij wedergeboren zijn, namelijk de erfenis;

Deze erfenis is zeker en vast!

Deze erfenis mogen wij niet in onze hand hebben, maar wordt voor ons bewaard in de hemelen;

Voor die genade zij God alleen geloofd!


 

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

De apostel Petrus schrijft een brief aan de christenen in de verstrooiing. Het waren christenen die deels afstamden van de indertijd verstrooide tien stammen van Israël en christenen die zich uit de heidenen hadden bekeerd en met het overblijfsel van het volk Israël één waren geworden. Het waren eigenlijk kleine groepjes inde steden en regio’s waar Petrus zijn brief naar stuurde. Klein in getal, een minderheid. Een minderheid roept altijd iets van tegenstand op, ook in onze dagen. De minderheid doet niet mee met de massa en dat wringt. Deze christelijke groepjes ervaren het zelfs aan den lijve. Ze waren aan vervolging en lijden blootgesteld. De prediking van Paulus was in sommige steden en regio’s wel aangeslagen. Maar, veel bekeerden lieten het afweten. Daarom: de rest had elkaar zo nodig, had troost en bemoediging nodig. Hoe moeilijk is het dan om stand te houden, tegen de duivel, tegen de verleidingen. Petrus wist er van. Daarop gaat hij in zijn brief in.

 

De brief van Petrus noemt men wel een koninklijke troostbrief. Troost voor iedere gelovige zelf, maar ook voor elke kleine gemeente. Mooi vond ik dat in de drie beginteksten van de brief al een enorme bemoediging is te lezen. De brief is geschreven aan Pontus, Galatië, Kappadocië, maar misschien kunnen we gewoon boven de brief schrijven: aan de gemeente van Domburg. Maar, dan wel: aan de vreemdelingen van Domburg, aan de bijwoners van de gemeente Veere. Passanten, die weten waar hun vaderland is.

 

Aan U wordt gezegd dat u een stad hebt, een stad van God, waarheen u reist.

 

En hoe ver je nu ook woont van Jeruzalem, waar het allemaal begonnen is, hoe verlaten je je ook voelt, de HERE God heeft u niet verlaten, maar denkt aan u. Een brief van Petrus~dus! Als we na Pasen de naam Petrus horen dan denken we aan hoe Jezus zich aan Petrus openbaarde. Mooi is dat de engelen bij het graf zeiden; zeg het aan Petrus. Een knipoog van God zelf. Petrus die het had verspeeld. Attent zou je bijna zeggen van God dat Hij als eerste aan die Petrus denkt. Nu schittert boven deze brief zijn naam: de apostel Petrus. Iemand die moest leren dat hij de HERE Jezus niet liefhad, maar ook dat Jezus hem zelf lief kreeg en dan zelfs mocht horen dat De grote Herder hem inschakelde in zijn dienst. ‘Weid mijn lammeren’, Petrus.

 

Petrus spreekt de lezers aan met ‘uitverkorenen’. Kunt je een mooiere naam bedenken? Is er een machtiger troost dan die aanduiding: uitverkorenen. Met die uitdrukking wordt je hoofd zomaar ineens opgericht naar God toe, wordt je zomaar boven het lijden van de wereld gezet, boven je eigen situatie, misschien misère, daardoor krijg je moed om de goede strijd te strijden. Zelfs als je rondom alleen verwarring ziet, en strijd en aanvechting, geloofsvervolging, je wordt herinnerd aan die prachtige roeping. Die roeping je af te zonderen van de wereld, om door strijd en verdrukking tot heerlijkheid te komen. Maar, is dat niet ineens te snel, dat Petrus de lezer uitverkorenen noemt? Misschien niet want, dat iemand echt uitverkoren is, dat weet iemand zelf wel, uit het getuigenis van de Heilige Geest. Want, die Geest getuigt met zijn of haar geest dat hij of zij een kind van God is. Als de wereld je aanklaagt en de duivel dreigt dan is dat een grote troost: er is een God in de hemel, vol van genade. Een God die je Abba, je Vader wil zijn. Die je noemt: mij uitverkorene!

 

Een Vader die je kent, levenslang en stervensdiep. Uitverkorenen! Er staat bij: naar de voorkennis van God, door de Heilige Geest. Het klinkt misschien allemaal dogmatisch. Maar, in de kern zit er zoveel genade en troost in. Het ligt niet in onszelf, niet onze investering, niet onze heiligheid, niet ons hooggeprezen eigen Ik, niet dat ik zoveel doe voor kerk en samenleving. Als alles van ons wegvalt, dan kan die genade van het uitverkoren zijn volledig werken. Dan wordt je geheiligd schrijft Petrus. Geheiligd tot ten eerste gehoorzaamheid en ten tweede tot besprenging met het bloed van Jezus Christus. Gehoorzaamheid om vast te vertrouwen met lichaam en ziel, voor tijd en eeuwigheid op het Woord van God, gehoorzaam om in Christus te blijven, niet zelf ons in het koninkrijk te wurmen door alles wat we zelf doen, onze eigen prestaties. Nee, gehoorzaamheid, die ons zelf, ons leven opoffert aan Jezus. Maar ook, staat er, uitverkoren tot besprenging van het bloed van Jezus. Dat betekent: Jezus en Jezus alleen, en niets anders, geen offers, geen bloed meer van offerdieren, alleen Jezus. Alleen het bloed van Jezus kan jullie afwassen. Dat in enkele woorden de inleiding van de brief van Petrus.

 

De gekopieerde tekst van de Petrusbrief gaat verder op het uitverkoren zijn. God heeft ons doen wedergeboren. Niet wij, het is Gods intitiatief, Gods plan met je leven. Uitverkoren, wedergeboren. Als je die brief dan zo leest mag het ook binnenkomen, in jezelf, in de gemeente van Domburg. Deze brief is aan mij, aan ons geschreven, ik word hiermee bedoeld. Hoe indringend komt dan ook de apostolische zegen binnen, Genade en vrede zij u vermenigvuldigd. Midden in het lijden en de vervolging hoor je het: God, de Vader kent mij, Hij heeft mij op een weg gebracht, die goed voor mij is. Hij maakt dat het goed komt.

 

En dat: vermenigvuldigd: van Hem komt steeds nieuwe genade, vernieuwde vrede bij het begin, bij het vervolg tot aan het einde van je weg. Wij willen nu stilstaan bij de rijke troost van deze brief, de hoop van de christen na Pasen. Het zou zo maar kunnen: paasliederen gezongen, U zij de glorie en de glorie is verdrongen door werkelijkheid van dood en aanvechting. Wat is dan je hoop?

 

(1) Wij hebben een levende hoop! Als ons geloof zwak wordt en we machteloos lijken dan biedt de levende hoop ons perspectief, die hoop houdt ons staande. Die hoop hoopt tegen alle andere hoop in, tegen de dood. Wij kunnen van onze God en Vader volkomen verlossing hopen. Die hoop is levend. Die hoop doet leven. Als er geen hoop is, is er niets dan ondergang en dood. Als je uit God bent, bent uitverkoren, dan kun je die hoop op de toekomende heerlijkheid nooit meer opgeven, zelfs als is er uiterlijk niets meer om op te hopen. Die hoop is levend, hoewel die hoop vaak niets ziet dan juist het tegendeel van wat zij hoopt. Misschien niets voor zich heeft dan ondergang, lijden, angst voor ziekte en dood. Die hoop heeft een God voor zich op wie zij blijft hopen, een levende God. Als je niets meer ziet, niets meer in de hand hebt, alleen kunt ondergaan, wordt je vastgehouden door een eeuwige genade. Die genade geeft nog grond onder de voeten, een muur om je heen. Dan zeg je: mijn verlossing is in de hand van de Heer. Niets kan mij scheiden van zijn liefde. Mijn zekerheid staat eeuwig vast in de hemel. Een levende hoop.

 

(2) Wij zijn tot deze hoop uit God wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Als we geboren zijn tot zo’n levende hoop, geboren uit en door God, de levende God, dan is die geboorte een nieuw- geschapen zijn, een opgewekt zijn in Christus.

 

Een opgewekt zijn met Christus Jezus uit onze dood. Die geboorte, ònze geboorte tot een levende hoop, had plaats in de opstanding van Jezus. Die kracht van de opstanding, hebben wij ondervonden toen wij tot het geloof gekomen zijn door de prediking van het Woord en de werking van de Geest. Als Christus, uit de dood opgewekt, niet meer sterft, sterven wij ook niet meer. Zoals zijn leven, Christus’ leven, eeuwig is, nooit ophoudt, zo is ook onze hoop. De hoop die wij door de wedergeboorte hebben, een levende hoop. Zonder de opstanding van Christus is alle hoop verloren. Is een levende hoop verdwenen. Wij zullen opstaan tot een nieuw leven.

 

(3) Het is alleen de God en Vader van onze HERE Jezus Christus, Die ons tot deze hoop heeft wedergeboren. Hij die ons heeft wedergeboren heet dus: de God en Vader van onze HEER Jezus Christus. Misschien hadden of hebben wij niet zo veel met die Vader, door Jezus is de verbinding met de Vader hersteld. Alleen door Jezus kon God ons wedergeboren doen worden. Door Jezus zijn wij aan zijn Vader, aan God, verbonden. Mooi is het dat de Vader en de Zoon in de raad van God overleg hebben gehad. Zoon, wil je gaan, naar deze aarde om de mensen de kans te geven wedergeboren te worden? Het antwoord van de Zoon was: Ja Vader, Ik zal gaan! Door Jezus zijn we kinderen van de Vader. Door zijn opstanding zijn we met Christus, zijn we van boven, van de hemel. Door Jezus zien we de heerlijkheid van de Vader. Wedergeboren tot de levende hoop. Omdat die Ene, die Levende, voor ons dood werd

 

(4) Dit heeft God gedaan naar zijn grote barmhartigheid. De levende hoop die wij hebben en de hoop die wij bezitten door de opstanding van Christus uit de doden door de Vader van onze HERE Jezus Christus, die hoop is een zaak van barmhartigheid.

 

Zo’n genade van de wedergeboorte, dat we uit de dood van onze zonden zijn overgezet naar het eeuwige leven en een zekere hoop hebben, zo’n genade hebben wij niet uit onszelf of kunnen wij nooit verdienen of betalen. Wij zelf hebben God redenen genoeg gegeven om ons links te laten liggen, om niet naar ons om te kijken. Maar, waar de schuld en zonde nu elke dag groter wordt, daar is Gods genade nog altijd sterker en voller. Barmhartig en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Dat is nu genade dat een kind dat van Hem is afgedwaald toch door God wordt gepakt. Dat is barmhartigheid dat een kind dat troosteloos door het leven gaan door de Vader op schoot genomen wordt, aan het hart gedrukt, wordt getroost. Wat is die barmhartigheid groot. Barmhartigheid is het tonen van erbarmen, van medelijden met mensen die niet door de moeiten en slagen van het leven door kunnen komen. Barmhartigheid is ontferming. Zo is God. Hij heeft ons doen wedergeboren worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus en dat alles uit mededogen, uit barmhartigheid.

 

(5) Zoals wij door Hem wedergeboren zijn, zo zullen wij als Zijn kinderen ook dat verkrijgen, waartoe wij wedergeboren zijn, namelijk de erfenis. Als we door God, met Christus in zijn opstanding, voor de hemel zijn geboren, als we in Jezus Christus een levende hoop hebben, dan zullen wij daarboven alles verkrijgen wat wij hier in levende hoop voor ons hebben, waar wij hier naar uitzien. Christus is na zijn opstanding ten hemel gevaren. Hij is gezeten ter rechterhand van God, Hij heeft alles beërfd. Dat doet God nu ook voor ons. Als God er Één heeft, de Voorloper, in de hemel, dan ook de andere kinderen. Als wij uit God geboren zijn, zo zijn wij kinderen en daarom zijn wij ook erfgenamen. Alles wat wordt geboren vanuit God, wordt geboren als zijn erfgenaam. Dat heeft dan ook uit de kracht van die wedergeboorte recht op de erfenis van de erflater, van de Vader. Onze geboorte is een geboorte uit genade, een geboorte waarbij wij gerechtvaardigd en vrijgesproken worden van onze schuld. Onze geboorte is een geboorte in Christus Jezus, in zijn opstanding. Zo mogen we met Christus erven wat Hij nu al heeft, de volle heerlijkheid bij God. Erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. Wat een prachtig vooruitzicht biedt die levende hoop, waarin wij zijn wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus uit de dood. Het is alleen God de Vader die ons heeft doen wedergeboren tot die hoop. Het is alleen zijn liefde en ontferming, zijn barmhartigheid En wat een erfenis van heerlijkheid verkrijgen wij dan als zijn wedergeboren kinderen.

 

(6) Deze erfenis is zeker en vast! Petrus gebruikt de woorden onverderfelijk, onbevlekkelijk en onverwerkelijk. Allemaal woorden om aan te geven dat de erfenis zeker en vast is. Niets kan onze erfenis kapot maken of wegroven. Die erfenis bederft nooit, gaat nooit voorbij. We hoeven er geen ruzie over te maken. We hoeven niet af te wachten totdat de notaris de nalatenschap, met aftrek van successierechten, berekent. We hoeven ons geen zorgen te maken over onze erfenis. Dat betekent natuurlijk ook dat alles wat wij nu op aarde bezitten in het niet valt bij die solide erfenis van straks. Als ons bezit wordt weggeroofd, dan zullen we dat met vreugde verdragen, schrijft Paulus. We zullen er niet ontmoedigd van raken als de wereld ons alles afneemt. Het is niet erg als onze verdrukkers voorspoed hebben. Want, we weten als bezitters van de levende hoop dat de wereld niet kan verlossen.

 

De mens moet alles achterlaten. Al is het zichtbare nog zo vast, duurzaam en mooi, het vergaat allemaal. Maar, de hemelse erfenis blijft. Onverderfelijk. Ook onbevlekkelijk. Die erfenis is immuum voor alle aardse ongerechtigheid, voor alles dat geen stand kan houden voor God, immuum voor de zonde. Onaantastbaar voor de duivel. Die erfenis verwelkt niet zo snel als een bloem, die erfenis is een boom van eeuwig leven, die boom geeft eeuwig vrucht. Die vrucht blijft eeuwig bloeien in goddelijke luister. Een levende, eeuwige hoop. Die hoop mogen we hebben omdat God ons heeft doen wedergeboren door de opstanding van de Eersteling. Het is alleen God de Vader van onze HERE Jezus Christus die ons heeft doen wedergeboren tot die eeuwige, levende hoop, uit barmhartigheid alleen. Zo hebben wij een solide erfenis in de hemel. Weet je, niemand kan die erfenis van je roven. Want:

 

(7) Die erfenis wordt voor ons bewaard in de hemel. Die erfenis is veilig. Hoog boven alle gevaren verheven, die erfenis kan ons nooit ontnomen worden. Want, het is de getrouwe God en Vader in de hemel die onze erfenis zelf bewaart. Die God geeft zekerheid dat wij de erfenis ontvangen. Meer dan een liefhebbende aardse vader er voor zorgt dat zijn vermogen voor zijn kinderen bewaard blijft. Opvallend is dat wij deze erfenis nu, op aarde, niet in de hand hebben. Het is niet ons bezit. Net als bij een aardse nalatenschap de kinderen geen recht hebben als de erflater nog moet sterven. Als wij die hemelse erfenis nu al zouden hebben, zou dat solide zijn? Zouden wij die erfenis kunnen bewaren? Zouden we met die schat bestand zijn tegen de aanvallen van de vijand, van de satan? Ik ben bang dat de erfenis ons uit handen glijdt als we die zelf moeten bewaren. We zouden de erfenis zomaar kunnen verspillen of er als aardse kinderen ruzie over maken terwijl de ouders nog leven. Daarom wordt de erfenis voor ons bewaard in de beste bank die we kunnen voorstellen. De veiligste bewaarplaats, in de hemelen, bij God. Wat die levende hoop wel niet in zich heeft, de hoop waartoe we zijn wedergeboren door de opstanding van Jezus Christus. Door God de Vader die dat heeft bewerkt, naar zijn barmhartigheid. Die ons de erfenis heeft gegeven, een erfenis die zeker en vast is en voor ons wordt bewaard op de veiligste plek die we ons kunnen voorstellen: dichtbij het Vaderhart.

 

(8) Ja, voor zo’n genade zij God alleen geloofd! Als we zouden nadenken over die erfenis waartoe we zijn geboren en ook eens overdenken wat er van ons zou zijn geworden als God naar zijn barmhartigheid ons niet had wedergeboren, als God ons niet zo’n solide erfenis had gegeven, wat zou er dan van ons zijn geworden? Je moet er niet aan denken zeg! Dan past maar één antwoord: Geloofd, of gezegend zij God, Hij de God en Vader van onze HERE Jezus Christus! Dan gaan we niet muggeziften over goed en kwaad, orthodox of midden- orthodox, rechts of links, dan zien we dat alles waarop onze zaligheid rust Gods werk is, in Gods hand ligt. Alles wat hier beneden is, is niets zonder God. Het haalt het niet bij de eeuwige erfenis van de levende hoop. Als God alleen ons tot zich heeft getrokken in zijn barmhartigheid, dan kan het niet fout gaan, ook al gaat het nog zo slecht. Want, Hij ontneemt ons de erfenis niet. Hij bewaart en koestert onze hoop op de opstanding. Eenmaal na het lijden van deze tijd mogen we het in bezit nemen. Dan zal aan het licht komen hoe arm de wereld is geweest, hoe vaak we toch nog hoopten op de rijkdom van de wereld, maar ook hoe rijk en gelukkig die levende hoop uitwerkt. Door zijn barmhartigheid. Wij prijzen zijn genade!

 

AMEN